DE KOELE KOOLMEES
Er was eens een koolmees en die was
hartstikke koel. Tenminste dat vonden de andere koolmezen. Sommige van de andere
koolmezen vonden hem zelfs vet koel. En waarom vonden de andere koolmezen de
koele koolmees zo koel? Nou, dat kwam omdat de koele koolmees altijd zo rustig
bleef. In het voorjaar, als zij hun eitjes ergens moesten leggen,
gedroegen de andere koolmezen zich steeds heel erg zenuwachtig . Dan sprongen
zij van hot naar her en ze floten de gekste liedjes. Kortom, ze waren ontzettend
onrustig.
Koolmezen zoeken altijd een
holletje in een boomstam en soms ook wel eens in een kastje, dat door mensen is
opgehangen, maar het moet wel een goed holletje zijn. Een holletje waar een
koolmees precies in past. En dan moet er ook nog ruimte zijn om er een mooi
nestje in te bouwen, waarin zij hun eitjes kunnen leggen.
En zoveel holletjes waren er nu ook weer niet in het grote bos, waar de koolmezen woonden. Dus als het voorjaar werd begonnen ze allemaal te zoeken en te zoeken en ze werden steeds zenuwachtiger. "Stel je voor dat we niet op tijd een holletje vinden", dachten ze, "waar moeten we dan onze eitjes kwijt?" Bovendien wisten ze niet meer waar ze hun eitjes het jaar ervoor hadden gelegd. Dat vergaten ze gewoon. En dan vlogen ze maar heen en weer en heen en weer.
Maar de koele koolmees bleef
altijd de rust zelf. Hem
konden ze niet zenuwachtig maken. Hij fladderde maar wat rond. En weet je waarom
hij zo koel bleef? De koele koolmees had al lang een holletje gevonden. Het was
hetzelfde holletje als vorig jaar. In een oude boomstam midden in het bos. Hij
kon het holletje precies terugvinden, want hij had onthouden waar de oude
boomstam met het holletje precies stond. In het midden van het bos, naast een
grote eikenboom aan de ene kant en twee berkenboompjes aan de andere kant.
De andere koolmezen vroegen wel eens aan de
koele koolmees: "Waarom blijf jij altijd zo rustig? Wij moeten overal zoeken
en zoeken naar een holletje om daar onze eitjes in te kunnen leggen en jij
blijft maar gewoon doorfladderen, alsof er niets aan de hand is. Hoe krijg je
dat voor elkaar."
"Oh", zei de koele koolmees dan, "zo ingewikkeld is dat niet." "Oh nee", vroegen de andere koolmezen hem dan. En dan antwoordde hij: "je moet gewoon je kop gebruiken. Je moet onthouden waar je holletje van vorig jaar was. Als je dat onthoudt is er niks aan de hand. Dan weet je het een jaar later nog steeds, en dan leg je daar gewoon weer je eitjes in."
Nou, toen zijn de andere koolmezen hun kop gaan gebruiken. Als zij een holletje gevonden hadden, gingen ze dat goed onthouden. En zo konden ze hun holletjes een jaar later allemaal weer gemakkelijk terugvinden.
En vanaf dat moment waren alle andere koolmezen net zo koel als de koele koolmees.