DE ONTEVREDEN HAAN
Er was eens een haan en die was erg ontevreden. Vroeger was
de ontevreden haan helemaal niet zo ontevreden. Hij was toen eigenlijk een heel
gewone haan. De ontevreden haan woonde samen met zes kippen bij een boer.
Overdag liepen ze buiten in een grote kippenren en 's avonds sliepen ze in een
prachtig kippenhok. In het hok waren ook een paar nesten, waar de kippen hun
eieren konden leggen.
En dat deden ze bijna elke dag. En de boer was gek op
eieren, dus dat vond hij wel leuk. Elke keer als hij weer een ei uit het hok
haalde, zei hij tegen de kip die het ei gelegd had; "goed gedaan, kip. Wéér een lekker eitje. Jij bent nog eens een brave
kip." Maar tegen de ontevreden haan zei de boer nooit wat. De haan kon
immers geen eieren leggen, dus vond de boer het niet nodig om iets tegen hem te
zeggen.
Dat vond de ontevreden haan niet leuk. "Waarom zegt
die rare boer nooit eens iets aardigs
tegen mij", dacht de ontevreden haan. "Het zal wel komen omdat ik
nooit een ei leg. Ik moest toch maar eens proberen of ik werkelijk geen ei kan
leggen". En hij ging het kippenhok in, zocht een lekker nest uit en ging
er bovenop zitten. Hij dacht: "als ik nu heel goed aan een ei denk, dan
zal het vanzelf wel komen." En de haan dacht héél
lang aan een ei, maar er kwam niks.
"Misschien moet ik er een beetje bij drukken", dacht de haan en hij probeerde het nog een keer. Hij dacht weer heel erg aan een mooi groot ei en hij zat er ook flink bij te drukken. "Ehhh...eh..." deed de ontevreden haan, maar het wilde wéér niet lukken. Het enige dat er uit kwam was een klein keuteltje, maar dat was natuurlijk niet de bedoeling.
Toen de haan het nog een keer wilde proberen, kwamen de kippen binnen. “Wat ben jij aan het doen?" vroegen de kippen aan de ontevreden haan. "Wat doe jij in ons nest?” De ontevreden haan kreeg er een kleur van. "Eh...ik probeer een ei te leggen", stotterde hij, "maar het gaat niet." En de kippen schudden hun hoofd. "Doe toch niet zo mal”, zeiden ze allemaal tegelijk. “Een haan kán helemaal geen eieren leggen.”
En toen begon de ontevreden haan
vreselijk te jammeren. “Jullie vinden mij niet aardig”,
zei hij “en de boer vindt mij ook niet aardig. Omdat ik geen eieren kan
leggen.”
“Wel nee”, zeiden de kippen, “hoe kom je daar nu bij. Wij vinden jou de aardigste haan van de hele wereld en de boer vindt jou ook heel aardig. Jij kan namelijk kukelen en dat kunnen kippen weer niet. En dat gekukel van jou elke morgen, dat vindt de boer heel prettig, want dan weet hij precies, wanneer hij zijn bed uit moet komen.”
En toen de haan dat hoorde was hij eindelijk niet meer ontevreden.